top of page

ONDERZOEKSLIJN 2

NAAR EEN RESULTAAT- EN KLANTGERICHTE VLAAMSE OVERHEID

De onderzoekslijn rond een resultaatsgerichte en klantgerichte Vlaamse overheid bevat vier thema’s die samen mee trachten invulling te geven aan de verwezenlijking van een wendbare innovatieve organisatie. Het onderzoek rond ‘een wendbare organisatie’ biedt onderzoekscapaciteit rond structurele, procesmatige en culturele aspecten van het innovatieve vermogen in de overheid, de sturings- en samenwerkingscapaciteit van die overheid en de wendbare inzet van het overheidsapparaat en haar middelen. Het thema ’Een onderbouwd HR-beleid’ onderzoekt onder meer de beschikbaarheid van personeel, alsook de innovatieve arbeidsorganisatie, alsook een aantal juridische aspecten die de flexibele inzet van personeel verhogen met aandacht voor personeelswelzijn. Het thema ‘Een Vlaams investeringsbeleid voor grote infrastructuurprojecten’ past één en ander toe op grote infrastructuurprojecten, de programmatorische planning en projectmanagement van deze projecten, met oog voor flexibiliteit en veranderlijkheid. Het thema ‘Een digitale Vlaamse overheid’ biedt ten slotte onderzoekscapaciteit om ICT, open en big data als instrumenten voor een wendbare en klantgerichte overheid te optimaliseren.

ONDERZOEKSLIJN 2
Naar een resultaat- en klantgerichte Vlaamse overheid
THEMA 1
Wendbare organisatie van de overheid
THEMA 2
Onderbouwd HR-beleid
THEMA 3
Vlaams investeringsbeleid voor grote infrastructuurprojecten 
THEMA 4
Digitale Vlaamse overheid
PROJECT 1
Wendbare organisatie van de overheid
PROJECT 2
Ambtenaren en overheidscontractanten: samen één ten dienste van de overheid
PROJECT 3
Arbeidsorganisatie en personeelsbeschikbaarheid
PROJECT 4
Vlaams investeringsbeleid voor grote infrastructuurprojecten
PROJECT 5
Digitale Vlaamse overheid

PROJECT 1

WENDBARE ORGANISATIE VAN DE OVERHEID

De Vlaamse overheid wil evolueren naar een meer wendbare en klantgerichte organisatie via het herbekijken en optimaliseren van structuren, processen en cultuur. In het Vlaamse Regeerakkoord 2014-2019, de Beleidsnota Algemeen Regeringsbeleid 2014-2019 en Beleidsnota Bestuurszaken 2014-2019 wordt daartoe gewezen op het klantenperspectief als basis voor de integrale benadering van dienstverlening, het belang van samenwerking tussen overheidsdiensten en met maatschappelijke actoren, de inrichting van de Vlaamse overheid via een holdingmodel waarbij groepsbelang wordt gecombineerd met autonomie voor de entiteiten, en een meer flexibele inrichting van de organisatiestructuur van de Vlaamse overheid, met onder meer flexibele projectorganisaties voor complexe beleidsproblemen.

Hierop verder bouwend wil de Visienota 2050 de Vlaamse overheid zien evolueren naar een innovatieve overheid als lerende en wendbare organisatie, met voortdurende inhoudelijke en procesmatige vernieuwing. Hierbij  dient de overheid een open samenwerkingsplatform te worden via doorgedreven samenwerkingen met andere publieke en private partners en intensieve beleidsdomein- en sectoroverschrijdende samenwerking, en met een focus op eigen kerntaken. Het ontkokeren van de eigen werking is daarbij cruciaal. Op die manier kan de overheid beter omgaan met uitdagingen die gesteld worden door de toenemende globalisering, complexiteit van ‘wicked’ issues, crisissen  en individualisering.

Kernvraag bij dit alles is hoe een overheid ingericht moet worden om flexibel, wendbaar en innovatief te kunnen inspelen op nieuwe uitdagingen, complexe (‘wicked’) maatschappelijke problemen en disruptieve ontwikkelingen in een context van budgettaire beperkingen en toenemende eisen van burgers voor kwaliteitsvolle diensten. Dit project richt zich daarom op een wetenschappelijk onderbouwd (ver)nieuw(d) werkingsmodel voor de Vlaamse overheid, dat zowel aandacht heeft voor structuren, processen, maar ook voor cultuur. De onderzoekers streven daarbij de volgende drie doelstellingen na:

  • Het omzetten van het concept ‘wendbare organisatie’ naar een uitgewerkt kader met evaluatiecriteria en –indicatoren op vlak van structuren, processen en cultuur, en het theoretisch onderbouwen/versterken van de Vlaamse hervormingsvisie.

  • Het vergelijken van de globale samenhang van de hervormingsinitiatieven en –plannen inzake wendbare overheid in Vlaanderen tegenover een aantal geselecteerd landen of regio’s aan de hand van het evaluatiekader.

  • Het gericht evalueren en vergelijken van specifieke structurele hervormingsaspecten inzake wendbare en innovatieve overheid in Vlaanderen tegenover de geselecteerde landen of regio’s en het doen van aanbevelingen t.a.v. deze aspecten.

Onderzoeksgroep Management en Bestuur (UAntwerpen)

Prof. Dr. Koen Verhoest (UAntwerpen) & Emmanuel Dockx (UAntwerpen)

Project 1

PROJECT 2

AMBTENAREN EN OVERHEIDSCONTRACTANTEN: SAMEN EEN TEN DIENSTE VAN DE OVERHEID

Op de diverse bestuursniveaus is er een trend om niet langer ambtenaren aan te werven, maar voortaan enkel nog een beroep te doen op het contractuele wervingsprocedé. Zulks neemt uiteraard niet weg dat voorafgaand hieraan, de juridische vraag dient te worden beantwoord in hoeverre het actuele wetgevend kader een dergelijke beleidsoptie toelaat.

In de eerste plaats gaat dit onderzoek in op de vraag over de juridische basis voor een verdere uitbreiding van de contractuele tewerkstelling binnen de Vlaamse overheid en dit vanuit de idee van de introductie van een (1) keuzevrijheid tussen het statutaire en het contractuele dienstverband tot zelfs een (2) veralgemeende en principiële contractuele tewerkstelling.

Uit eerder steunpuntonderzoek is gebleken dat de rechtspositie van de overheidscontractant - althans theoretisch-juridisch - rigider is dan die van de statutaire collega wanneer het gaat om de (eenzijdige) wijzigbaarheid van hun arbeidsvoorwaarden. Uit dat onderzoek blijkt bovendien dat een publiekrechtelijke werkgever een belangrijk instrument ontbeert waarover een werkgever onder toepassing van de CAO-Wet wel beschikt: het gaat om de mogelijkheid om op grond van een cao rechtstreeks wijzigingen door te voeren aan de (overeengekomen) arbeidsvoorwaarden zoals die bestaan in de individuele arbeidsrelatie tussen een werkgever en zijn werknemer. Dit onderzoek zal aansluitend op deze bevindingen nagaan in welke mate men als overheidswerkgever kan anticiperen op deze bijzondere rigiditeit en welke oplossingen hier desgevallend de lege lata en de lege ferenda kunnen worden overwogen.

Met betrekking tot de eenvormige rechtspositie hebben de onderzoekers ook aandacht voor de harmonisering op het vlak van de beëindiging van de arbeidsrelatie, alsook voor de implicaties van een mogelijke hervorming van de ziekte(pensioen)regeling voor de ambtenaren voor het statutair personeel in dienst bij de Vlaamse overheid en de doorwerking/vertaling van die hervorming in de betrokken Vlaamse regelgeving (in het bijzonder het Vlaams Personeelsstatuut).

De onderzoekers zullen de dimensie van de collectieve arbeidsverhoudingen (Wet Vakbondsstatuut) uitdrukkelijk in hun studie te betrekken, en gaan na in welke mate zich een modernisering van de Wet Vakbondsstatuut opdringt in het licht van de verdere toename van de contractualisering van de individuele arbeidsverhoudingen en in welke mate de Vlaamse overheid hierin regelgevend kan optreden.

Ten slotte gaat het onderzoek ook in op de vormgeving door de Vlaamse overheid van een extralegale pensioenpijler tot voordeel van de Vlaamse overheidscontractanten. 

Onderzoeksgroep Management en Bestuur (UAntwerpen)

Prof. Dr. Ria Janvier (UAntwerpen), Sarah Palinckx (UAntwerpen), met medewerking van Dr. Inger De Wilde (UAntwerpen)

Project 2

PROJECT 3

ARBEIDSORGANISATIE EN PERSONEELSBESCHIKBAARHEID

Volgens Visie 2050 zijn “talent en kennis in 2050 de drijvende krachten van vooruitgang en innovatie.” In het streven naar een kwaliteitsvolle, resultaat- en klantgerichte dienstverlening (basisopdracht Vlaams Regeerakkoord juli 2014) speelt het personeel van de Vlaamse overheid dan ook een belangrijke rol. In een context van besparingen, als er ‘meer met minder’ moet gebeuren en verwacht wordt dat personeelsleden langer aan het werk blijven, vormt de duurzame inzet van het personeel onmiskenbaar één van de bouwstenen van een succesvol HR-beleid. Voor vele organisaties stelt er zich echter een groeiend probleem in de afwezigheid van personeel. De kosten van personeelsafwezigheid zijn dan ook groot, niet alleen in monetaire termen, maar ook op gebied van kwaliteit van de dienstverlening en klantentevredenheid. Personeelsafwezigheid is bovendien een graadmeter voor het algemeen welzijn in de organisatie en heeft een belangrijke impact op de collega’s (extra werkdruk) en de algehele dienstorganisatie (personeelsplanning) (Bennett, 2002). De voor de hand liggende vraag is dan ook hoe de aan- en afwezigheid van personeel, of personeelsbeschikbaarheid in het algemeen, op een effectieve manier beheerd kan worden.

Onder deze brede vraag, kunnen verschillende meer specifieke onderzoeksdoelstellingen geformuleerd worden. In een eerste fase (2016-2018) werd gefocust op het in kaart brengen van de personeelsbeschikbaarheid in de Vlaamse overheid en de antecedenten die hierop een invloed uitoefenen. Hiervoor werd een theoretisch model ontwikkeld bestaande uit vier sets van factoren die geassocieerd zijn met de aan- of afwezigheid van personeel: individuele factoren (demografische aspecten, persoonlijkheid, psychologisch kapitaal en familiale verantwoordelijkheden), jobgerelateerde factoren (jobontwerp, rolduidelijkheid en flexibele werkarrangementen), factoren in de directe werkomgeving (leiderschap en relatie met collega’s) en organisatiebrede factoren (afwezigheidscultuur, organisatiepolitiek, erkenning vanuit de organisatie, arbeidsvoorwaarden). Door het creëren van jobtevredenheid, betrokkenheid en motivatie en het tegengaan van werkstress zouden deze factoren de personeelsbeschikbaarheid ten goede kunnen komen. Dit model werd nadien afgetoetst op basis van data uit de personeelspeilingen. Aanvullend werd kwalitatief case-onderzoek verricht waarbij werd nagegaan of het beoogde beleid op het vlak van personeelsbeschikbaarheid ook effectief geïmplementeerd werd door de leidinggevenden en alsdusdanig gepercipieerd werd door de medewerkers.

In een tweede fase van het onderzoek (2019-2020) zal ingezoomd worden op één determinant van personeelsbeschikbaarheid, namelijk (innovatieve) arbeidsorganisatie. Hierbij zal in het bijzonder gekeken worden naar de randvoorwaarden die maken dat (innovatieve) arbeidsorganisatie leidt tot een verhoging van de personeelsbeschikbaarheid. We zijn hierbij begonnen met een literatuurstudie en documentenanalyse van beleidsteksten. Daarnaast werd ook een beschrijvend en verklarende kwantitatief onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen plaatsonafhankelijk werken enerzijds en personeelsbeschikbaarheid, personeelstevredenheid en ziekte anderzijds.

In het onderzoeksjaar 2020 zullen we hierop voortbouwen door middel van een kwalitatief casestudyonderzoek. Dataverzameling binnen de geselecteerde 3 cases zal vervolgens worden afgestemd op de drie niveaus van HR-beleid: beoogd beleid (HR-medewerkers), geïmplementeerd beleid (leidinggevenden) en gepercipieerd beleid (werknemers). Ten slotte zullen deze onderzoeksresultaten de basis vormen voor een stakeholderanalyse die moet uitwijzen wat het gewenste beleid omtrent innovatieve arbeidsorganisatie in de Vlaamse overheid is.

KU Leuven Instituut voor de Overheid

Prof. Dr. Annie Hondeghem (KU Leuven), Paulien Lingier (KU Leuven), Jolien Vanschoenwinkel (KU Leuven) & Tom Cottem (KU Leuven)

Project 3

PROJECT 4

VLAAMS INVESTERINGSBELEID VOOR GROTE INFRASTRUCTUURPROJECTEN

Een goed infrastructuurinvesteringsbeleid is een wissel op de toekomst. Investeringen voor grote infrastructuurprojecten vandaag moeten immers bijdragen aan het economische en maatschappelijk welzijn in de toekomst. Grote infrastructuurprojecten stellen echter ook specifieke uitdagingen die de governance bemoeilijken. De cycli van planning, bouw en exploitatie overspannen ten eerste verschillende jaren en legislaturen. De financiële kosten en maatschappelijke baten van grote infrastructuurprojecten zijn ongelijk verdeeld in de tijd. Ten tweede zijn investeringsprojecten doorgaans sector- en bestuurslaagoverschrijdend, waardoor ook verantwoordelijkheden versnipperd dreigen te geraken en er nood aan coördinatie ontstaat. Infrastructuur voorziet dikwijls onvoldoende in de behoefte, kwaliteit en betrouwbaarheid en dit vooral door beperkt budget, slechte planning en selectie/prioritisering, inefficiënt en ineffectief management en ontoereikend beheer (OESO 2015).

De centrale vraag in dit thema is hoe de governance van het Vlaamse investeringsbeleid voor grote infrastructuurprojecten verbeterd kan worden, zowel op programma- als projectniveau.

In de periode 2016-2017 richt dit project zich voornamelijk op het programmaniveau, waar de governance een kader moet bieden dat ‘garandeert dat de juiste projecten worden geselecteerd en gerealiseerd, op een kostenefficiënte en betaalbare wijze, die betrouwbaar is voor gebruikers en burgers en rekening houdt met de verschillende belangen’ (Triple Bridge 2015: 11; OESO 2015). In de periode 2016-2017 zullen de onderzoekers dit bestuderen door een vergelijking van Vlaamse met buitenlandse praktijken. De onderzoeksvragen die in deze eerste fase zijn de volgende:

  • Hoe gebeurt het programmamanagement van grote infrastructuurprojecten op dit moment in Vlaanderen (qua systeem, instrumenten, processen, rollen en actoren) systeembreed, en met welke ervaringen? (onderzoeksvraag 1)

  • Hoe gebeurt het programmamanagement van grote infrastructuurprojecten in een drietal geselecteerde landen (qua systeem, instrumenten, processen, rollen en actoren) en wat zijn succes- en faalfactoren en ervaringen daarbij? (onderzoeksvraag 2)

  • Welke zijn relevante praktijken uit buitenland die Vlaanderen zou kunnen toepassen teneinde te voldoen aan bovenvermelde criteria van goede investeringsprogramma’s? (onderzoeksvraag 3)


In de periode 2018-2020 zal dit onderzoek zich richten op het projectniveau, zowel inzake (1) contractmanagement en risicomanagement, (2) stakeholdermanagement, relatie- en procesmanagement, en (3) evaluatie.  

Onderzoeksgroep Management en Bestuur (Universiteit Antwerpen) in samenwerking met het Centrum Overheid en Recht (CORe) (UHasselt)

Prof. Dr. Wouter Van Dooren (UAntwerpen), Prof. Dr. Koen Verhoest (UAntwerpen), Prof. Dr. Steven Van Garsse (UHasselt) & Lars Dorren (UAntwerpen)

Project 4

PROJECT 5

DIGITALE VLAAMSE OVERHEID

Sinds het Regeerakkoord van de Vlaamse regering (Vlaamse Overheid, 2014) heeft de Vlaamse overheid al een aantal initiatieven bekrachtigd die streven naar het realiseren van de visie van een digitale en informatiegedreven overheid (zie bijv. de conceptnota “Vlaanderen radicaal digitaal” uit 2015). De Vlaamse overheid wil tevens dat tegen 2020 alle administratieve transacties tussen overheid en burgers, lokale besturen of ondernemingen aangeboden worden via digitale kanalen.

De Vlaamse overheid wenst dat digitale interacties met haar partners (zijnde burgers, ondernemingen, non-profit organisaties, verenigingen en andere overheden) optimaal verlopen. Om deze visie te realiseren moet er duidelijkheid zijn over de wijze waarop de toenemende digitalisering van de overheidswerking zich verhoudt tot de bestuurlijke organisatie van die overheid en is o.a. organisatorische afstemming tussen horizontale en verticale dienstenintegratoren een noodzaak. Hierbij vormt de autonomie en eigenheid van agentschappen van de Vlaamse overheid en lokale besturen een extra aandachtspunt.

De hoofdonderzoeksvraag is dan ook: Hoe kan de Vlaamse overheid worden vormgegeven als een digitale overheid met het oog op een betere interactie met haar klanten? Om deze hoofdvraag te beantwoorden moet er een goed overzicht zijn van wat de huidige stand van zaken is betreffende de digitale Vlaamse overheid. Dit overzicht zal als vertrekpunt dienen voor de vervolgfasen. Vervolgens zal er een alomvattend model van de digitale Vlaamse overheid worden ontwikkeld met als doel de interacties bij relevante beleids- en dienstverleningsprocessen te optimaliseren gebaseerd op het gezamenlijk gebruik van generieke IT-voorzieningen, dienstenintegratoren en authentieke gegevensbronnen. Na deze modelontwikkelingsfase dient er nog gefocust te worden op het ‘hoe’ aspect van de hoofdvraag. Deze ‘hoe’ wordt gedeeltelijk al beantwoord door het toepassen van het model. Echter, de laatste onderzoeksfase richt zich ook op ‘hoe’ de digitale Vlaamse overheid het beste geïmplementeerd kan worden. Hierbij zal gekeken worden naar verschillende scenariomogelijkheden die bepaald worden in dialoog met de verschillende stakeholdergroepen.

KU Leuven Instituut voor de Overheid

Prof. Dr. Joep Crompvoets (KU Leuven) & Stijn Wouters (KU Leuven)

Project 5
bottom of page