top of page

TOEKOMSTVISIE OP HET LOKAAL & BINNENLANDS BESTUUR IN VLAANDEREN

>> Veel gestelde vragen over de toekomstvisie (FAQ)

Op de Staten-Generaal van 14 oktober openden we een "publiek debat" over de toekomstvisie. In de pers kwamen veel reacties, maar ook door beleidssectoren, middenveld en stakeholders werd heel wat feedback gegeven. We gaan in op vragen die in die contactmomenten lezingen naar voor komen.

  • “Het federale niveau komt te weinig aan bod (opmerking van VVSG).” 
    >> ANTWOORD
    Dat is juist voor het algemene syntheserapport, maar niet voor de hoofdstukken over maatschappelijke opgaven. Die staan opgelijst op deze pagina. Met name in de hoofdstukken “Veiligheidszorg”, “Arbeidsmarkt en activering”, “Eerstelijnszorg”, “Welzijn en sociaal beleid” en “Nutssectoren” hebben we uitdrukkelijk aandacht voor de rol van de federale overheid in het binnenlands bestuur.
    We bekijken de problematiek vanuit het perspectief van en de noodzaak tot versterking van het lokale niveau. Dan komen we haast automatisch tot een wat meer pragmatische ingesteldheid: veel lokale problematieken (bv integrale veiligheid),  lokale initiatieven (bv inzake activering) en burgers (bv in de zorg) hebben weinig belang bij het wachten op een eventuele staatshervorming en de, vaak langdurige, problemen bij de concrete uitvoering daarvan. We formuleren in die hoofdstukken telkens ook beleidsvoorstellen, al zijn die zeker nog voer voor debat en verdere uitwerking. We zoeken pragmatische voorstellen die op korte termijn haalbaar zijn, binnen betere interbestuurlijke verhoudingen, ook zonder voorafgaande staatshervorming, maar die eventueel wel voeding leveren en leerrijk kunnen zijn voor een staatshervorming. Onze stelling is dat maatschappelijke opgaven niet kunnen wachten tot een volgende staatshervorming en dat, ook na een staatshervorming, in de uitvoering vaak nog interbestuurlijke samenwerking nodig zal zijn.
     

  • “Vlaamse overheid en referentieregio’s: In de toekomstvisie koppelt men een aantal netwerkvormen in de zorg aan de regionale zorgzones en referentieregio’s, maar dat is niet evident”. 
    Op het bovenlokale niveau zijn nu een aantal netwerkvormen actief: voor de geestelijke gezondheidszorg, voor de jeugdhulp, voor de ziekenhuisnetwerken,… In de toekomstvisie koppelt men dat aan de regionale zorgzones en de referentieregio’s, maar die koppeling is te gemakkelijk en zou in de praktijk toch heel wat veranderingen meebrengen aan nu relatief goed functionerende netwerken, waarin partners elkaar hebben gevonden en die niet op deze schalen functioneren (opmerking van Zorgnet-Icuro)

    >> ANTWOORD
    Het is zeker zo dat wij de bovenlokale uitbouw niet op alle domeinen even grondig hebben kunnen bekijken. Dat is zeker zo voor de maatschappelijke opgaven en bestuursvormen die met welzijn en zorg te maken hebben. In het onderzoeksrapport en in de hoofdstukken over maatschappelijke opgaven hebben we vooral aandacht besteed aan het lokale niveau en aan de eerstelijnszones. Daarnaast zijn er inderdaad een aantal vraagstukken die te maken hebben met het bovenlokale niveau, ruimer dan de eerstelijnszones, en zijn er functionele netwerken op dat bovenlokale niveau ontstaan. Het concept van de Regionale Zorgzones is tot nu ook nog niet beleidsmatig vertaald.
    De opdracht aan het Steunpunt en aan de penhouders is verlengd tot eind 2024. In die periode zullen we deze problematiek grondiger kunnen bekijken, in overleg met de Vlaamse overheid en met de betrokken actoren en organisaties. De verwerking daarvan zal te uitgebreid zijn voor een FAQ: we verwijzen daarvoor naar de hoofdstukken over de maatschappelijke opgaven m.b.t. sociaal beleid en zorg. Die hoofdstukken zullen we uitbreiden met vaststellingen en aanbevelingen over het bovenlokale niveau in de zorg. 
    --> Die worden dan opnieuw hier gepubliceerd.
     

  • “Provincies: het alternatief van behoud van provinciebesturen is niet bestudeerd; hoe kun je dan spreken van een objectieve studie?” 
    >> ANTWOORD
    We beseffen goed hoe delicaat deze discussie is maar weten ook hoe lang we deze problematiek nu al meeslepen. We hebben in onze studie met veel respect over de provinciebesturen geschreven en nuances aangebracht. Bovendien zijn in het proces ook uitdrukkelijk de provincies mee gekend. Er zijn gesprekken geweest met VVP, de voorzitter van VVP, alle griffiers, de gouverneurs, provinciale ambtenaren in het kader van concrete maatschappelijke opgaven, … We zijn onze studie niet gestart met de bedoeling om een vooropgezet model te toetsen: een model met en een model zonder provinciebesturen. Dan zouden we inderdaad de studie anders hebben moeten aanpakken.

    In de toekomstvisie behandelen we het binnenlands bestuur als een geheel. Het gaat daarbij zowel over de lokale besturen (waarvan we de potentie en een toekomstprofiel schetsen maar ook een kritische analyse maken van de huidige 300 gemeenten), de Vlaamse overheid, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden én de provincies. De conclusies over de provinciebesturen zijn in onze studie dus het resultaat van onze bevindingen en van de toekomstvisie in zijn geheel.
    De keuze voor grotere en sterkere lokale besturen voor cruciale maatschappelijke opgaven (zie de 11 hoofdstukken op deze pagina) is de belangrijkste bouwsteen. Dat zou het bestuurlijke landschap vanzelfsprekend al grondig wijzigen. Provinciebesturen ondersteunen nu bv zeker de kleinere gemeenten. In een model van fusie valt deze noodzaak weg. Lokale besturen moeten zelf de nodige bestuurskracht opbrengen.
    De keuze voor een beter gebiedsgericht werkende Vlaamse overheid is een tweede bouwsteen. We zien praktijken die daarop inspelen vanuit de Vlaamse overheid, die we stuk voor stuk ook kritisch evalueren in de 11 hoofdstukken. We hebben tijdens het interactief proces gemerkt dat deze verbeterde gebiedsgerichte oriëntatie op een breed draagvlak steunt binnen de Vlaamse administratie. We hebben vooral vastgesteld dat bij nagenoeg alle gebiedsgerichte beslissingen van enig belang de hefbomen, zowel inhoudelijk als financieel, bij de Vlaamse overheid liggen. Al die elementen samen brengen ons tot de conclusie dat beter gebiedsgericht werken tot de kerntaken van de Vlaamse overheid moet horen en dat we mogen verwachten dat de Vlaamse overheid zich daarop beter wil en kan organiseren. Daarvoor hebben we de Belgische staat grondig hervormd.
    Als die Vlaamse overheid zich dus beter gebiedsgericht organiseert en daartoe beter samenwerkt met grotere lokale besturen, is er in deze kleine regio geen plaats meer voor een autonome politieke ruimte tussen het lokale en het Vlaamse niveau die aparte verkiezingen zou legitimeren. Met sterkere lokale besturen en een beter gebiedsgericht functionerende Vlaamse overheid kunnen we alle politieke discussies vatten en kunnen we ook het democratische debat goed organiseren, zeker als we werk maken van beter functionerende gemeenteraden en een beter werkend Vlaams parlement.
    Het opladen van een politieke ruimte tussen het lokale en het Vlaamse niveau, die echt substantieel zou moeten zijn om rechtstreekse verkiezingen te verantwoorden, is ondenkbaar t.o.v. de manier waarop we nu de Vlaamse overheid hebben uitgebouwd. Grote delen van de Vlaamse administratie zouden onder beheer en bevoegdheid van de provinciebesturen moeten vallen. Dat zou van de Vlaamse overheid een rompoverheid maken. Dit alternatief is, na de staatshervormingen, letterlijk onvoorstelbaar en politiek totaal onhaalbaar geworden. De afbouw van de provinciebesturen, met behoud van de kwaliteiten die aansluiten bij onze toekomstvisie, is vanuit de basiselementen van deze toekomstvisie gedacht, onvermijdelijk. We hebben in dat debat geen oneigenlijke of populistische argumenten gebruikt over de provinciebesturen, die in het courante debat wel welig tieren. En we hebben aangegeven dat het integreren van de kwaliteiten van het provinciale niveau geen eenvoudige transitie is. Op die transitie moeten we zeker nog grondiger doorwerken.
     

  • “Is deze visie niet alleen voor minister Somers ontwikkeld?” 
    >> ANTWOORD
    De studie was een opdracht van ex minister Somers maar de minister heeft zich op geen enkel moment in het langdurige proces inhoudelijk met de studie ingelaten. De penhouders en het SBV hebben deze studie in volledige onafhankelijkheid kunnen uitvoeren. In het andere geval zouden we de eer aan onszelf hebben gehouden. De basis van het hele rapport is het interactieve proces waarbij meer dan 250 contacten zijn georganiseerd. Het zou onmogelijk zijn geweest al deze mensen, van alle bestuursniveaus en met zeer diverse maatschappelijke en politieke achtergronden te mobiliseren, mochten deze mensen het gevoelen hebben dat ze in een vooropgezet scenario zouden figureren. In de eindfase heeft de minister het ontwerprapport gelezen en zich beperkt tot een paar punctuele opmerkingen voor verduidelijking. Hij heeft op geen enkel moment inhoudelijke suggesties gedaan..

    Het is zo dat een aantal conclusies in het rapport aansluiten bij wat (ex) minister Somers denkt. Hij steunt daarbij op zijn ervaring als burgemeester en minister en dat soort ervaringen zijn nuttige grondstoffen voor dit rapport. Maar tezelfdertijd zijn er ook zaken in het rapport waar de meningen verschillen: over het tempo van fusies; het aantal fusies; het werken met districten; het belang van gebiedsgericht werken vanuit de Vlaamse overheid; het nut van intercommunales,… Het gaat ook niet alleen over het syntheserapport, maar ook over de 11 hoofdstukken over maatschappelijke opgaven waarvan het rapport is afgeleid. In die 11 hoofdstukken staan nagenoeg in elk hoofdstuk stellingen of besluiten waarvan we zeker zijn dat (ex) minister Somers die niet deelt. Elk van die 11 hoofdstukken is tot stand gekomen op basis van overleg met specialisten. Het hoofdstuk geeft ook hun visie weer, anders zouden deze mensen daar niet aan hebben meegewerkt. Bovendien gaan die 11 hoofdstukken over talloze materies waarvoor minister Somers eertijds niet eens bevoegd was.
     

  • “Onderwijs en klimaat worden niet als een maatschappelijke opgave benoemd terwijl deze thema’s veel aandacht vragen van lokale besturen. Worden dat een twaalfde en dertiende opgave?” 
    >> ANTWOORD
    Met 11 maatschappelijke opgaven hebben we al een behoorlijk ambitieus programma ontwikkeld. Het is duidelijk dat we niet op alle thema’s even grondig konden ingaan. In de vervolgopdracht, tot eind 2024, kunnen we zeker nog opgaven meer uitdiepen.
    Opgaven die met onderwijs te maken hebben komen zijdelings aan bod in het hoofdstuk over sociaal beleid. We zullen dit thema nog in beperkte mate uitdiepen, onder andere door overleg met mensen van de koepels, van het provinciaal onderwijs en van het gemeentelijk onderwijs.
    De klimaatopgave is niet één thema, dat bestaat uit veel verschillende componenten. In die zin is dat niet een afzonderlijk en op zich staande opgave, maar een complexe en omvattende opgave die doorheen nagenoeg alle thema’s of opgaven verweven zit. In de volgende hoofdstukken zitten dus wel degelijk al heel wat elementen die met de klimaatopgave te maken hebben: ruimtelijke ordening (verdichting, omgaan met open ruimte, gebiedsgerichte programma’s waarin klimaatadaptatie centraal staat, …); wonen (verdichting, de nood aan collectieve renovatie, …); economie (duurzaamheid, circulaire economie, …); collectieve voorzieningen (energievoorziening en energiedistributie, …); water (integraal waterbeheer, …).
    Het is wel juist dat de meer specifieke technische opgaven rond milieu (PFAS, PFOS, stikstof, geluid, …) niet als aparte opgave zijn uitgewerkt. We zullen in de vervolgopdracht bekijken op welke aspecten we nog kunnen ingaan, maar dat zal hoe dan ook exemplarisch, illustratief en niet volledig zijn.
     

  • “Jullie pleiten er in de fiche over veiligheidszorg voor om de schaal van de politiezones tot een gewestelijke bevoegdheid te maken. Waarom ook niet de schaal van de hulpverleningszones?” 
    >> ANTWOORD
    We hebben in het hoofdstuk over veiligheidszorg vooral gefocust op de politie en slechts zijdelings op de hulpverleningszones.
    Daarom durfden we inzake politie verder gaan in onze voorstellen, ook omdat het voorstel over de schaal van de politiezones tijdens het ontwikkelingsproces van deze tekst tot stand kwam en gedeeld wordt door sleutelfiguren en experten in de materie.
    Die teksten zijn besproken met o.a. korpschefs, prof. Jelle Janssens (UGent), het kabinet van minister Verlinden en de VVSG (inclusief ook onder meer de problematiek van defusies van politiezones).
    We zouden dat op dezelfde manier moeten analyseren en toetsen bij de hulpverleningszones. Het is zeker denkbaar dat we dan tot gelijkaardige gedragen conclusies zouden komen.  
     

  • “Fusies zijn dé oplossing”: is dat geen veel te snelle conclusie?” 
    >> ANTWOORD
    In het rapport staat nergens dat fusies ‘de’ oplossing zijn. Het is een middel om tot meer bestuurskracht te komen, maar het leidt daar niet automatisch toe en nog andere voorwaarden moeten vervuld zijn (financiën, politiek – ambtelijke verhoudingen, interne organisatie,...). Dat is de correcte weergave van de teneur in het rapport. We geven in het rapport aan waarom schaalvergroting nodig is, als een van de middelen om lokale besturen beter in staat te stellen hun cruciale rol te spelen in de aanpak van een reeks complexe maatschappelijke opgaven. Dat is het doel waarvoor fusie een van de instrumenten is. Met 300 lokale besturen en met veel lokale besturen die bestuurskracht missen, halen we deze maatschappelijke doelstellingen niet.

    Door schaalvergroting moeten we komen tot sterkere lokale besturen, in meerdere betekenissen:

    • Een schaal die het aantrekkelijk maakt om sterke politici, sterke ambtenaren en sterke burgers aan te trekken en te motiveren om hun publieke verantwoordelijkheid op te nemen.

    • Een schaal die het mogelijk maakt om een performante organisatie uit te bouwen, die duurzaam is, stabiel is, capaciteit bevat en een reeks competenties, die in staat is kennis te borgen en expertise uit te bouwen en te bewaren. Die organisatie moet politici het instrument bieden om het verschil te maken; moet ambtenaren motiveren en kansen bieden om een carrière uit te bouwen; moet burgers een organisatie bieden waarmee het constructief samenwerken is.

    • Door schaalvergroting kunnen sterkere lokale besturen performante, stabiele en kwaliteitsvolle dienstverlening aanbieden.

    • Sterkere lokale besturen kunnen met meer capaciteit en competenties beter en professioneler werk maken van een participatief beleid dat dicht bij mensen vorm krijgt.

    • Door sterkere lokale besturen moeten alle bovenlokale bestuursvormen meer werkbaar functioneren, effectiever functioneren en democratischer functioneren.

    • Sterke lokale besturen moeten een evenwaardige en bestuurskrachtige partner zijn voor de Vlaamse en federale overheden voor taken die in coproductie vorm moeten krijgen.

    • Sterkere lokale besturen zijn cruciaal om de doelstellingen van de Vlaamse overheid te halen: bestuurskracht versterken doen we in het algemeen belang en niet alleen in het belang van lokale besturen.

      Als schaalvergroting een nuttig middel is (en dus niet het enige middel), dan zijn maar twee bestuurlijke alternatieven mogelijk: intergemeentelijke samenwerking of fusie. We hebben in het rapport gemotiveerd waarom intergemeentelijke samenwerking nuttig is maar nooit hetzelfde potentieel kan bieden voor bestuurskracht en democratie als fusie. We verwijzen naar de passages in het rapport op pagina’s 49-59: (https://www.steunpuntbestuurlijkevernieuwing.be/_files/ugd/c9dee3_fab30f7771734d209795be78fa6ef481.pdf) en naar de FAQ hierover achteraan deze lijst (FAQ “Een schaalvergroting staat haaks op nabijheid. We hebben meer i.p.v. minder democratische kwaliteit nodig”).
       

  • “Opgelegde fusies: dat kan nooit werken. Zoiets kun je niet opleggen.” 
    >> ANTWOORD
    We beseffen dat dit heel gevoelig ligt. Opgelegde fusies zijn in onze visie wel maar het eindpunt van een langere periode van overleg. We stellen dus niet voor om fusies onmiddellijk op te leggen. Ons voorstel combineert meer onderbouwing, stimulansen en tijd voor overleg en pas in de laatste fase meer dwingende interventies.
    Wat is vooreerst het alternatief? Het alternatief is de verderzetting van de huidige vrijwillige fusies, waarvan ondertussen toch ook wel duidelijk is dat dit tot vreemde resultaten leidt. Ze zijn soms partijpolitiek geïnspireerd; niet altijd met de juiste gemeenten rond de tafel; ‘tegen de stad’; eerder opgezet omwille van de financiële fusiebonus; of de nieuwe gemeente vertoont in sommige gevallen nog onvoldoende bestuurskracht. Het verderzetten van dit beleid lijkt dus geen gewenste optie. Het risico op suboptimale fusies neemt toe, op verweesde lokale besturen,…  Is dat dan het enige alternatief? Ons aanvoelen is dat het besef nu wel aanwezig is, ook bij veel lokale bestuurders, dat het zo niet verder kan en dat er een sterker draagvlak groeit voor meer sturing in de fusies. Hoe die sturing er moet uitzien, zorgt in deze fase voor discussie en over die modaliteiten is debat nodig.

    Wij voorzien in ons voorstel een redelijke periode van studie en overleg binnen het sturende kader van de referentiezones (een mix van politiezones en eerstelijnszones). We stellen voor dat de nieuwe Vlaamse regering deze zones erkent en vastlegt (eventueel na een consultatieronde i.s.m. de gouverneurs) en vervolgens het overleg daarin stimuleert en beloont (met subsidies, bevoegdheden, personeel,…).
    We verwachten dat dit tot een reeks nieuwe fusies zal leiden en we stellen voor om met tussentijdse verkiezingen (2027) te werken om de resultaten tussentijds te consolideren.
    We denken dat een sneeuwbaleffect kan uitgaan van dit proces, zoals dat tot op zekere hoogte nu ook al merkbaar was bij de fusies van 2019 en zeker deze van 2023. Er zijn al heel wat gemeenten betrokken in aftastende gesprekken, die nu nog niet tot fusie hebben geleid maar die fusie wel bespreekbaar hebben gemaakt. Voor die lokale besturen zou het werken met referentiezones ondersteunend kunnen zijn.
    Pas op het einde van de door ons voorgestelde periode, in 2030, zou de Vlaamse overheid nog moeten tussenkomen, waar dat proces van overleg binnen de referentiezones niet heeft gewerkt. Het is daarom nu niet mogelijk om te voorspellen op hoeveel plaatsen een verplichting nog nodig zal zijn. 

    --> Het is om al die redenen niet correct om ons voorstel zonder meer gelijk te schakelen met ‘opgelegde fusies’. Ons voorstel bevat een mix van maatregelen en proceselementen. We formuleren een voorstel dat meer aansturing bevat maar geen onmiddellijke verplichting, dat een behoorlijke periode van overleg inbouwt en dat pas finaal leidt tot een directieve beslissing, waar dat nog nodig is. Dat stappenplan lijkt ons een evenwichtig compromis tussen stimulerende en meer directieve maatregelen en is daarom haalbaar. We herhalen vooral: wat is het alternatief?
     

  • “Kijk maar naar Nederland: hoe negatief fusies kunnen uitpakken.”
    >> ANTWOORD
    De academische eerlijkheid gebiedt aan te geven dat er in geen enkel land studies bestaan die het geheel van de effecten van fusies bestuderen: de effecten van fusie voor alle aspecten van de veelsoortige dienstverlening en voor alle soorten voorzieningen, voor alle aspecten van het veelvoudige lokaal beleid, voor alle aspecten van democratie. Dergelijke holistische studies bestaan nergens, ook niet voor Nederland, zoals we in het rapport hebben aangegeven. Meestal wordt in studies over effecten van fusies alleen gewerkt met een beperkt aantal indicatoren: de kostprijs van bepaalde loketdiensten, de huisvuilophaling, de gestegen uitgaven,… Dat zijn indicatoren met een beperkte draagwijdte en betekenis. Wat de fusie oplevert voor het geheel van de lokale organisatie (eventueel betere dienstverlening op alle vlakken en voor alle diensten, performanter beleid op alle beleidsdomeinen,…) blijft vaak en noodgedwongen buiten beeld, omwille van de inherente beperkingen bij elk onderzoek. Als dus al vormen van dienstverlening in studies aan bod komen, gaat het om gemakkelijk meetbare diensten. Maar of bv. kwetsbare mensen na fusie beter worden opgevangen; of de open ruimte beter wordt beschermd; of er sprake is van meer integrale zorg of meer integrale veiligheid,… dat en tientallen vergelijkbare vragen blijven open.

    • Zie onder meer volgende rapporten: 

    • Boogers, M., & Reussing, R. (2019). Decentralisatie, schaalvergroting en lokale democratie. Twente: Universiteit Twente. 

    • De Ceuninck, K., & Abma, K. (2018). Het herindelingsbeleid van Vlaanderen en Nederland vergeleken. Bestuurswetenschappen, 71(2), 39–59. https://doi.org/10.5553/bw/016571942017071002004

    • Herweijer, M. (2019). Herindeling betekent meer buitendorpen en ook meer buitengebied. Bestuurswetenschappen, 73(1), 3–4. https://doi.org/10.5553/bw/016571942019073001001
      Er zijn dus alleen fragmentaire studies die daarom ook selectief in de discussie kunnen worden gebruikt. Het kan zijn dat fusies tot hogere uitgaven leiden maar misschien houden die ook meer en/of betere prestaties in (een duurzamere organisatie, minder juridisch aanvechtbare beslissingen, meer geïntegreerde en meer kwaliteitsvolle dienstverlening,…) en leiden die verhoogde uitgaven tot een meer stabiele, duurzame ambtelijke organisatie die meer kennis en expertise kan borgen.

      Contexten tussen landen en politieke systemen verschillen ook en maken vergelijkingen en bruikbaarheid van studies erg lastig. In enkele landen is fusie vooral een gevolg van drastische besparingen (Griekenland, Portugal,…) en heeft fusie alleen besparingen tot doel. Dat is in elk geval niet ons uitgangspunt. Ook de koppeling tussen maatschappelijke opgaven en schaal, het centrale punt in onze toekomstvisie (voor welke maatschappelijke opgaven zouden we fusie moeten overwegen?), is vaak afwezig in buitenlandse fusie - operaties en studies over fusies. Welke effecten op wat en in functie van welk maatschappelijk doel meet men dan?
      Ons Vlaams politiek systeem is veel meer verankerd in de lokale gemeenschappen dan in Nederland: daar is het meer geprofessionaliseerd, meer verambtelijkt, met minder maatschappelijke inbedding van politieke partijen, veel minder verweven met het middenveld dat in Nederland bovendien ook veel meer vermarkt is. De Nederlandse burgemeester is een ambtenaar. Dat alleen al maakt een grondig verschil met de Vlaamse context. Het politiek dienstbetoon is in Nederland zeker niet zo ontwikkeld als in Vlaanderen. Om al die redenen is de vermaatschappelijking van de lokale politiek in Vlaanderen veel sterker dan in Nederland. Al die uitingen van vermaatschappelijking van de lokale politiek zien we ook in de grotere Vlaamse gemeenten en steden die vergelijkbaar zijn met, of zelfs groter zijn dan een gefusioneerde Nederlandse gemeente. Ook bij nieuwe fusies in Vlaanderen zal die politieke cultuur zich doorzetten en dat maakt vergelijkingen met fusies in Nederland extra moeilijk.
       

  • “Jullie geven niet aan wat volgens jullie de ideale schaal zou moeten zijn van een sterker lokaal bestuur.”
    Waarom doen jullie dat niet en wat is jullie idee daar over? (opmerking tijdens debat Beweging.net 20/10/2023)

    >> ANTWOORD
    Het is juist dat we in het rapport geen absolute aantallen gebruiken voor het aantal inwoners van fusiegemeenten. We vermeden het vernoemen van richtgetallen omdat de discussie over omvang van lokale besturen in belangrijke mate contextgebonden is: een meer landelijke regio is niet hetzelfde als een sterk verstedelijkt gebied rond een centrumstad.
    We willen deze variatie in het verdere debat ook ruimte bieden, vandaar ons voorstel om het debat in de volgende jaren binnen zogenaamde referentiezones te laten plaatshebben. Belangrijker dan het absolute inwoneraantal als een fetisj te hanteren, is immers de vraag naar de zinvolheid van bepaalde fusies vanuit geografische, sociologische en bestuurlijke ratio’s.
    Omvang en schaal zijn vervolgens aan de orde. In de omgeving van de grotere centrumsteden kan een fusie met de centrumstad zinvol zijn waardoor centrumsteden vlot over de 100.000 inwoners gaan. In meer landelijke gebieden is zo’n cijfer betekenisloos maar kan een fusie met kleinere centrumgemeenten zinvol zijn. Beide schalen zullen per definitie niet identiek zijn maar beide fusies zijn nuttig. Een gemiddelde daarvan presenteren heeft daarom inhoudelijk weinig zin.
    Een bepaalde schaal is nodig om een stabiele, duurzame ambtelijke organisatie op te bouwen. Uit bestuurskrachtstudies en vanuit de confrontatie met het gewenste toekomstprofiel van lokale besturen weten we dat lokale besturen onder circa 20.000 inwoners vrijwel allemaal problemen hebben, wat zich onder andere uit in heel wat éénpersoons- of geenpersoonsdiensten. Daarom is een fusie tussen twee of drie kleine gemeenten die dan nog maar onder 20.000 inwoners uitkomen, problematisch:

    • De eerste overweging is ook hier dat deze fusie wellicht zinvolheid mist vanuit geografisch, sociologisch en bestuurlijk oogpunt.

    • De tweede overweging is dat de door fusie bereikte schaal suboptimaal is waardoor wellicht een nieuwe fusie in het verschiet ligt. Dat lijkt ons slecht beleid en niet te verantwoorden naar burgers en het gemeentelijk personeel, zeker als we rekening houden met de stress en de impact van veranderingen (cf. onderzoek waar we naar verwijzen in de toekomstvisie).
       

  • “Waarom geen intergemeentelijke samenwerking i.p.v. fusie?” 
    >> ANTWOORD
    In het rapport hebben we daarover onze argumentatie omschreven in hoofdstuk 4.1.2 (pp 42-44).
    Intergemeentelijke samenwerking (IGS) is bijzonder nuttig en bevat veel potentieel, ook na fusie, maar het kan nooit een fusie vervangen. Complexe maatschappelijke opgaven vragen lastige keuzes tussen lokale besturen en voor dat soort verdelingsvraagstukken werkt intergemeentelijke samenwerking niet of leidt ze tot halfslachtige compromissen omdat nu eenmaal altijd een vrijwillig akkoord nodig is tussen lokale besturen. Het zou bovendien veel democratische vragen oproepen mochten we dergelijke delicate keuzes laten beslissen in een intergemeentelijk bestuursorgaan. Fusie leidt niet automatisch tot deze moeilijke keuzes maar biedt daartoe minstens wel het potentieel op een geschikte schaal. Intergemeentelijke samenwerking heeft dat potentieel niet.

    Lieven Janssens, academisch penhouder van dit rapport en ook burgemeester van Vorselaar, en kan van daaruit ook getuigen vanuit een eigen jarenlange bestuurservaring. In de regio Neteland (met vijf lokale besturen) wordt al jaren intens samengewerkt, daar is vriend en vijand het over eens. Het is een van de regio’s die op dat vlak het verst staat en het maakt die regio daarom zeer geschikt om deze vraag aan de bestuurlijke praktijk te toetsen. “Ik heb vroeger gepleit voor meer experimenteerruimte om ook alternatieven van fusies kansen te geven om uit te testen. Zoals in Neteland. Sindsdien zijn er echter drie belangrijke veranderingen:
    1) Men heeft die experimenteerruimte nooit gegeven vanuit de Vlaamse overheid; er is een ondersteuningskader gekomen voor fusies maar nooit, ondanks een formele vraag, voor varianten.
    2) De taakstelling, regierol en verwachtingen t.o.v. lokale besturen zijn sindsdien echt nog wel grondig veranderd; ook recent in de crisissen is dat nog eens gebleken. Het zeer interactieve traject dat we in het kader van dit project tijdens de voorbije jaren hebben gelopen (met daarbij het inzicht in concrete bestuurskrachtanalyses) draagt daar sterk toe bij. De verwachtingen maar ook de inzichten evolueren dus. Het is ook niet meer dan logisch dat je je inzichten aanpast aan de veranderende omgeving en de ondertussen opgedane ervaringen. Het is een zoektocht om proactief oplossingen te zoeken voor een nood aan meer bestuurskracht. Het zijn de besturen die daar zelfs geen benul van hebben of niet mee bezig zijn, waar we ons zorgen over zouden moeten maken.
    3) Ik heb zelf via het Neteland-model zo maximaal mogelijk uitgeprobeerd hoever we met vrijwillige intergemeentelijke samenwerking kunnen geraken. Dat is een sterk verhaal … maar 7 jaar later, met een equipe van 30 Neteland-personeelsleden, met ook een shared service center voor personeel/IT en financiën en met verregaande beleidsafstemming (samen zwembad financieren, ruimtelijk beleid afstemmen, één codex, softwaresystemen afstemmen enz.) merk ik dat er structurele limieten zijn: vooral het werkgeverschap van gedeelde personeelsleden en de kwetsbaarheid van de formeel nog altijd aparte besluitvorming maakt samenwerking permanent kwetsbaar, ook in termen van democratische kwaliteit en duidelijkheid.
    Op basis van die jarenlange ervaring om eerst IGS uitgebreid een kans te bieden, voel ik nu de noodzaak tot een meer fundamentele opschaling. Die praktijkkennis komt bovenop alle argumenten in het rapport dat dit niet alleen de kwetsbaarheid van de gemeenten zelf wegneemt (interne bestuurskracht) maar ook bijdraagt tot een betere werking bovenlokaal (externe bestuurskracht), ook in de verhouding met de Vlaamse overheid en voor het beantwoorden van maatschappelijke opgaven.“

    We zeggen overigens in ons rapport helemaal niet dat IGS geen zin of rol van betekenis meer heeft. In afwachting van of in aanloop naar een fusie blijft dat een nuttig instrument. En ook na fusies zal IGS altijd een substantieel deel zijn van het bestuurlijk landschap, voor functioneel/specialistische taken en voor taken waarvoor de noodzakelijke economische schaal dat opdringt (afvalverwerking, crematoria, nutsvoorzieningen,…). Fusie moet dan bijdragen tot de werkbaarheid op het niveau van besturen van IGS en moet lokale besturen meer capaciteit bieden voor de opvolging van de IGS, zowel binnen de lokale besturen als in de IGS-vormen zelf.
     

  • “Is er een overzicht van de referentiezones beschikbaar?” 

  • >> ANTWOORD
    Het overzicht op kaart van de referentiezones is er nog niet. Dat is een van de uit te werken pistes in het kader van de vervolgopdracht die loopt tot eind 2024.
    Binnen het Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing zijn eerste oefeningen gemaakt op basis van sociologische, ruimtelijke en bestuurlijke logica’s en de data die daarvoor beschikbaar zijn en vanuit het doordenken op basis van politiezones en eerstelijnszones. In de eerste helft van 2024 werken we hierop verder.
    De bedoeling is dat een ontwerp van referentiezones een proces van toetsing doorloopt: we bespreken deze ontwerpkaarten bijvoorbeeld zeker met VVSG, met de provinciegouverneurs, met ABB, … vooraleer ze publiek te maken. Finaal is onze bedoeling om de kaart met de referentiezones te laten meegaan in de onderhandelingen voor een nieuwe Vlaamse regering.
     

  • “Welke oplossing is er voor taalgrensgemeenten? Hoe zien jullie de integratie van faciliteitengemeenten in de referentiezones?”
    >> ANTWOORD
    Deze vraag is zeker relevant omdat uit onze contacten ook blijkt dat bestuurders in faciliteitengemeenten het ten zeerste betreuren dat zij buiten verkennende gesprekken van hun buurgemeenten over fusies worden gehouden, niettegenstaande het aanvoelen dat ook zij zeker met problemen van bestuurskracht hebben af te rekenen.
    We hadden daarover overleg met ABB en met de vice-gouverneur van Vlaams-Brabant. Het is duidelijk dat het Vlaamse Gewest niet bevoegd is voor fusie van deze gemeenten omwille van de grondwettelijke bepalingen en de bevoegdheidsverdelende regels. De federale regering kan wel een initiatief nemen (residuaire bevoegdheid), weliswaar met een bijzondere meerderheid (omwille van het taalgebruik).
    Een oplossing ten gronde is dus niet evident binnen het huidige juridische kader. Een element ter overweging daarbij is dat ook uit de contacten blijkt dat het gebruik van faciliteiten in een aantal van deze gemeenten eerder laag is. Misschien wijst dat erop dat de grote gevoeligheden daarrond verzwakt zijn.

    In deze fase hebben wij onder andere hierom het concept van de referentiezones ontwikkeld, waarin dus ook de faciliteitengemeenten zijn opgenomen. Op deze meer logische schaal zou volgens ons het debat over fusies meer sturing moeten krijgen, op basis van meer rationele argumenten van sociologische, sociaal-economische en bestuurlijke aard. De faciliteitengemeenten maken daardoor alvast deel uit van een gebiedsgerichte benadering die recht doet aan de verwevenheid tussen de gemeenten. Daarbinnen kunnen allerlei vormen van samenwerking groeien, ook inzake bijvoorbeeld pooling van ambtenaren. Ook na eventuele fusies binnen de referentiezone waar de faciliteitengemeenten deel van uitmaken, kan de nieuwe gemeente werken met Shared Service Centers, waarbij ook faciliteitengemeenten diensten van deze nieuwe gemeente kunnen afnemen.

    Dat alles zien we dan als een tussenfase, een overgang naar fusie, binnen een herzien juridisch kader voor deze gemeenten. In de meest optimistische hypothese zou het ene (ambtelijke samenwerking) ook als een impuls voor het andere (fusie) kunnen functioneren en als een stimulans om werk te maken van een grondwetsherziening.
     

  • “De auteurs spreken over een mogelijkheid tot tussentijdse fusies en verkiezingen in 2027. Betekent dit verkiezingen voor alle besturen?” 
    >> ANTWOORD
    Neen, dat geldt dan alleen voor deze lokale besturen die tijdens de volgende legislatuur al willen overgaan tot fusie. Dat zou (in ons voorstel) kunnen in 2027, halfweg de legislatuur. Voor die specifieke lokale besturen worden dan aparte (buitengewone) verkiezingen georganiseerd.
    Dat idee kadert voor ons in een bredere benadering van de transitie naar meer sturing en meer ratio in het fusiedebat en die meteen ook het eindpunt betekent van de huidige vrijwillige fusies. De nieuwe Vlaamse regering zou volgens ons werk moeten maken van het opnemen van de door ons voorgestelde referentiezones in het regeerakkoord, het uitwerken van stimulansen voor fusies,…
    Een belangrijke motivering is dat daardoor spontane of meer organisch gegroeide fusies sneller realiteit kunnen zijn, waardoor lokale besturen die deze stap willen zetten, dat al vroeger kunnen doen en niet nog een aantal jaren moeten wachten of dat snel moeten beslissen onder druk van een harde tijdslimiet, zoals dat in de huidige regeling het geval is.
    --> Tussentijdse verkiezingen kunnen volgens het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet (art. 218 en 219) en volgens het decreet lokaal bestuur (art 385 §2).
     

  • “Bestuurskracht wordt in de eerste plaats bepaald door de mate waarin opdrachten vanuit de hogere overheid vergezeld worden van de nodige financiële middelen.” 
    >> ANTWOORD
    De algemene financiering van de lokale besturen en de financiering van de taken die lokale besturen uitvoeren in opdracht van centrale overheden (medebewind) of hoe ze gedecentraliseerde taken aanpakken (beleidsruimte), is vanzelfsprekend een onderdeel van de bestuurskracht van lokale besturen. Een onderdeel dus en zeker een belangrijk onderdeel. Daarom hebben we in het rapport ook veel aandacht besteed aan de hervorming van het gemeentefonds en de basisprincipes die deze hervorming zouden moeten inspireren.
    Bestuurskracht hangt evenwel ook af van heel wat andere elementen: een voldoende schaal en een voldoende maatschappelijke relevante schaal om efficiënt, doelmatig en effectief te kunnen werken aan maatschappelijke opgaven; een voldoende grote schaal om een performante en duurzame organisatie uit te bouwen die niet kwetsbaar is; werkbare politiek-ambtelijke verhoudingen; een sterk intern management, … Bestuurskracht vergt een zekere schaal om kwaliteitsvol personeel te kunnen aantrekken, te blijven motiveren en kansen te geven.
    Bestuurskracht vergt een voldoende grote schaal en ambtelijke organisatie om als lokaal bestuur een belangrijke sturende rol te spelen in alle bovenlokale bestuursvormen of bovenlokale vormen van overleg. Bestuurskracht vergt een voldoende grote schaal om in de interactie met de centrale overheden een leidende rol te kunnen spelen.
    --> Al deze overwegingen over het belang van schaal hebben niet in eerste instantie te maken met meer geld, wel met de doelmatige inzet van de financiële middelen.  
     

  • “Brecht Warnez (CD&V) stelt dat het probleem van capaciteit op te lossen is met een andere verdeling van het gemeentefonds”. 
    Het probleem is volgens Warnez in zijn opiniestuk in DS (17/10/2023) een gebrek aan financiële middelen voor de kleine lokale besturen, met een onrechtvaardige verdeling in het gemeentefonds, die veel te veel in het voordeel is van de centrumsteden.

    >> ANTWOORD
    In ons rapport geven we vaak aan dat schaal geen wondermiddel is. Vanzelfsprekend horen daar ook onder andere financiële middelen bij. We hebben in het rapport duidelijk aangegeven ons bewust te zijn van de kritieken op het gemeentefonds. We hebben zelf aangekaart dat de indeling van gelijksoortige lokale besturen in segmenten objectiever moet gebeuren dan in de huidige verdeling. De voorafnames zijn deel van dat debat.
    We behandelen de discussie over en de kritiek op het gemeentefonds. We hebben echter ook gemotiveerd waarom het hertekenen van het gemeentefonds volgens ons gemakkelijker moet kunnen met meer gelijksoortige lokale besturen dan in het huidige model met 300 of, eind 2023, met 285 lokale besturen. In het SBV loopt de studie over de hervorming van het gemeentefonds. Binnen elke partij, ook binnen CD&V, speelt de verdeeldheid tussen lokale besturen en is het volgens ons onmogelijk om over de grote differentiatie van lokale besturen heen een consensus te vinden.
    De analyse van bestuurskracht is afgeleid van het profiel van lokale besturen, dat zelf weer is gebaseerd op de analyse van 11 maatschappelijke opgaven. Dat is voor ons de toets voor de bestuurskracht. Deze opgaven vergen een grotere schaal dan de huidige lokale besturen. In veel lokale besturen zijn er zeker wel lokale initiatieven en veel inzet, maar vaak is dat suboptimaal of te beperkt om impact te hebben.
    Om bv. regie te voeren over kinderopvang, sociale huisvesting, welzijnszorg,… is een bepaalde schaal nodig die ook voorzieningen en diensten omvat en die de inzet mogelijk maakt van projecten of programma’s die echt impact hebben en het verschil kunnen maken. Ook als kleine gemeenten veel meer middelen zouden krijgen, is dat probleem van schaal in relatie tot de maatschappelijke opgaven daarmee niet opgelost. Het zou wellicht eerder leiden tot nog meer ondoelmatige inzet omwille van een te kleine schaal. 
    Het gemeentefonds is voor de lokale besturen uiteraard belangrijk, maar toch ook maar goed voor gemiddeld een kwart van de middelen. Op een grotere schaal genereren lokale besturen meer middelen uit lokale belastingen die ook kunnen steunen op een meer rechtvaardige verevening binnen dat grotere gebied: een verdeling van lasten over rijke, minder rijke en arme inwoners. Ook dat moet deel zijn van het debat over financiering van lokale besturen. Het gaat niet alleen over het gemeentefonds en het gemeentefonds is niet de sleutel voor alle oplossingen.
     

  • “Deze toekomstvisie is gedoemd te mislukken als de politici niet mee willen. Er moet nagedacht worden over het politieke systeem zelf.” 
    >> ANTWOORD
    Dat klopt zeker. Dat doen we ook uitdrukkelijk in het rapport. Zie daarvoor een apart hoofdstuk 7 in de toekomstvisie.
    Als politiek en democratie niet werken, dan werkt geen enkele architectuur. Een sterke overheid, een ander bestuurlijk model kan maar werken met sterke politici, sterke ambtenaren en sterke burgers. Dat is essentieel voor de werking van een overheid/bestuurlijk apparaat.
    Momenteel beïnvloedt het politieke systeem de werking van de overheid vaak op een negatieve manier. Dat komt ook door de dominantie van de partijpolitisering die een stabiele en geïntegreerde aanpak op de lange termijn hindert. In Vlaanderen domineert de partijpolitisering de politiek-ambtelijke verhoudingen (zie de ministeriële kabinetten). 
    De Vlaamse politieke cultuur steunt op afscherming van bevoegdheden binnen de Vlaamse regering en dat zet zich door in de Vlaamse administratie en agentschappen die te zeer op hun eigen diensten gericht zijn. Ministeriële kabinetten zijn daarvan zowel een gevolg als een versterking. Het Vlaams Parlement is nu te zeer deel van de partijpolitisering en volgt te zeer de logica van verdeelde bevoegdheden in de Vlaamse regering. Het Vlaams parlement zet nu onvoldoende druk (checks and balances).
    Er is sprake van teveel partijpolitisering, micromanagement (zie sociale media) of overdreven invulling van het primaat van de politiek en het gevoel dat de professionaliteit van ambtenaren niet genoeg waardering krijgt. We analyseren dat in het rapport.

    We doen ook voorstellen hoe we dat politieke systeem mee kunnen laten evolueren samen met de andere noodzakelijke hervormingen op lokaal, Vlaams en intermediair niveau.
    > Dat gaat in de eerste plaats over het versterken van de volksvertegenwoordiging. We doen concrete voorstellen, zowel op lokaal als Vlaams niveau. We verwijzen daarin naar de nota’s van VVBB/nota SERV over Vlaams parlement en een nota van VVSG over de herwaardering van de gemeenteraad. Zo is er bv. sprake van een apart statuut voor de gemeenteraadsvoorzitter en raadsleden (afgeleid van profiel voor lokale besturen anno 2030-2040), een dagelijks bestuur en eigen budget voor de gemeenteraad, enz. Ook op Vlaams niveau zijn er een reeks voorstellen ontwikkeld. Zowel vanuit het Steunpunt Bestuurlijke Vernieuwing als vanuit de SERV zijn voorstellen in de maak. We verwijzen bijvoorbeeld naar het artikel over de verbeterde werking van de Vlaamse regering in VTOM 2024/1.
    > Niet enkel op het niveau van de volksvertegenwoordiging, maar ook op uitvoerend niveau is dus zeker verbetering nodig. We doen onder meer voorstellen rond de afbouw van kabinetten en een cumulverbod voor burgemeester en schepenen (sterke lokale besturen vergen voltijdse tijdsinvestering).
     

  • “Een schaalvergroting staat haaks op nabijheid. We hebben meer i.p.v. minder democratische kwaliteit nodig.” 
    >> ANTWOORD
    Dat is een uiterst belangrijke zorg en een vraag die nagenoeg permanent in alle gesprekken en discussies terugkomt.
    Het is echter vooral ook omwille van het belang daarvan dat we in het rapport over de toekomstvisie daarop zo grondig zijn ingegaan.
    --> We vragen iedereen die deze zorg formuleert om zeker en eerst pagina’s 49 tot 59 van het rapport (https://www.steunpuntbestuurlijkevernieuwing.be/_files/ugd/c9dee3_fab30f7771734d209795be78fa6ef481.pdf) te lezen. Op die bladzijden geven we onze genuanceerde kijk op termen zoals afstand, nabijheid, vertrouwen, democratie en democratische kwaliteit. We zijn graag bereid om op aanvullende vragen in te gaan, ter verdieping van dat belangrijke onderdeel van het rapport.
     

  • “Het decreet lokaal bestuur laat veel ruimte aan gemeenteraden om nog meer taken te delegeren aan districten. Zit daar niet meer in?”
    “De districten zijn nu alleen in Antwerpen actief met regelingen op basis van een politiek akkoord in Antwerpen. Het Antwerpse model is dus niet noodzakelijk het enige model om met districten te werken.” (opmerking Jan Leroy/VVSG)

    >> ANTWOORD
    Dit punt had in het rapport inderdaad meer nuance verdiend. We kunnen nu alleen steunen op de ervaringen in Antwerpen en die zijn niet noodzakelijk leidend voor andere gemeenten. Onze belangrijkste argumentatie tegen het veralgemeend gebruik van districten in alle fusiegemeenten, blijft evenwel overeind:

    • Het eerste argument is dat werken met districten op de schaal van Antwerpen zinvol kan zijn, maar daarom nog niet opgaat voor gemeenten die, ook na fusie, soms nog veel kleiner zullen zijn dan een district in Antwerpen.

    • Elke verdeling van bevoegdheden roept discussies op. Rechtstreeks verkozen districtsraden (met een uitvoerend orgaan en een districtsburgemeester) en rechtstreeks verkozen gemeenteraden (beide eventueel met een verschillende politieke meerderheid) is het beste recept voor partijpolitieke discussies, onderlinge strijd, verlamming van de beslissingen, vertraging in en discussies over de uitvoering. Het grotere vertrouwen in politiek dat na fusies kan opgebouwd worden (door de creatie van sterkere lokale besturen) kan op die manier tenietgedaan worden. Dat risico is te groot en daarom vinden we dat districten niet als politieke pasmunt moeten dienen om fusies haalbaar te maken.
      --> zie ook FAQ over democratische kwaliteit en nabijheid (cf. vorige vraag hierboven)
       

  • “Burgers zijn tegen fusies, kijk maar naar de volksraadplegingen.” 
    >> ANTWOORD
    Generieke uitspraken over ‘de’ burgers die voor of tegen fusie zouden zijn, zijn ongenuanceerd. Er zijn veel soorten burgers. Bovendien is de samenstelling van veel lokale besturen door migratie vaak grondig veranderd, waardoor processen van identiteit en binding aan een bepaald gebied, een heel stuk complexer zijn geworden. De realiteit en de meest eerlijke vaststelling is dat we eigenlijk helemaal niet weten wat grote groepen burgers daarover denken. Het kan veel burgers misschien gewoon niet veel schelen, zo lang de dienstverlening er niet onder lijdt.
    Of burgers voor of tegen fusies zijn zou bovendien pas de eindvraag moeten zijn na een proces van informatie en communicatie, over (1) de toestand van de interne huishouding van het eigen lokaal bestuur, ook in het perspectief van geen fusie; over (2) de doelstellingen van een fusie verbonden met de maatschappelijke opgaven; over (3) de afweging van de mogelijke alternatieven voor een fusie. Het zou kunnen dat de houding van burgers verandert in en door de loop van dit proces, in verschillende richtingen overigens. Nu is de vraag of burgers voor of tegen fusies zijn vaak de beginvraag, zonder de drie kernvragen die centraal zouden moeten staan in de afweging van standpunten. Waar er geen of nauwelijks sprake is van een proces, is ook de vraag wat de uitspraak betekent dat burgers voor of tegen fusie zijn. Waar zijn ze dan voor, waar zijn ze dan tegen? 
    Zowel bij de vrijwillige fusies van 2019 als in de groep fusies die op 1 januari 2025 hun beslag kennen, is over het algemeen relatief weinig weerstand merkbaar. Dat betekent vanzelfsprekend niet dat burgers, bewust en goed geïnformeerd, allemaal voor fusie zouden kiezen. Wellicht is er ook bij veel burgers onverschilligheid of het gevoel dat dit toch uiteindelijk allemaal boven hun hoofd en zonder betrokkenheid wordt beslist.
    Lang niet overal zijn er volksraadplegingen geweest. Dat brengt ons dan bij de discussie over de volksraadpleging als instrument en dat gaat veel ruimer dan fusies. Zo’n instrument heeft voor- en nadelen, die we hier maar kort kunnen belichten. Een volksraadpleging staat nooit op zich en de praktijk leert dat die altijd deel uitmaakt van partijpolitieke strategieën. Het proces rond een volksraadpleging is daardoor nooit een geïsoleerd proces waarin alleen de rationele overwegingen over de aard van de vraag centraal staan. Er spelen veel factoren doorheen het proces van de volksraadpleging, die vaak neerkomt op een motie van vertrouwen of wantrouwen ten opzichte van de zittende meerderheid. Burgers spelen ongewild een rol in de strategische en politieke overwegingen die zich rond volksraadplegingen ontwikkelen.
    Volksraadplegingen leiden overwegend tot het afwijzen van voorstellen, dat geldt voor alle volksraadplegingen, niet alleen dus over fusies. Tegenstanders zijn over het algemeen meer gemotiveerd en mobiliseerbaar dan voorstanders.
    Bij enkele volksraadplegingen over fusies en de aanloop daar naartoe, waren wij betrokken. Het is zeker zo dat een deel van de burgers tegen fusie zijn en blijven, maar het is te eenvoudig om de neen-stem zo homogeen te interpreteren. Volgende motieven kunnen ook tot een “neen-stem” hebben geleid:

    • Tegen de manier waarop de besluitvorming verloopt: eerst beslissen en dan pas een volksraadpleging organiseren

    • Tegen het gebrek aan betrokkenheid, communicatie en openheid in het hele proces

    • Tegen het gebrek aan afwegingen: sommige burgers zijn niet noodzakelijk tegen fusie, maar ze vinden dat alternatieven niet correct zijn afgewogen of voldoende bestudeerd

    • Tegen de fusie met gemeente X, maar niet noodzakelijk tegen een fusie met gemeente Y.

      --> In Assenede, Kaprijke, Eeklo en Sint-Laureins zijn burgerpanels samengesteld, Wichelen werkte met een zogenaamde ‘spiegelgemeenteraad’. In al die gevallen kwamen geselecteerde groepen van burgers, na langdurig overleg en op basis van degelijke documentatie, tot het voorstel om tot fusie over te gaan. Die documentatie gaat over de interne huishouding van de lokale besturen. Bij veel volksraadplegingen hebben veel burgers geen goede informatie over de toestand van die interne huishouding. Een zorgvuldig proces dat voldoende informatie en inzicht verschaft, kan bijdragen tot het nodige draagvlak, al zal er ook dan nog zeker verdeeldheid tussen burgers blijven. Veel hangt daarbij ook af van de houding van het maatschappelijke middenveld in de lokale besturen en hoe zij geïnformeerd zijn, zich betrokken voelen en al dan niet burgers informeren en mobiliseren.
       

  • “Wat betekent dat nu concreet voor de burger?” 
    >> ANTWOORD
    We hebben in de 11 hoofdstukken met maatschappelijke opgaven beschreven voor welke opgaven we in ons land staan en welke rol sterke lokale besturen kunnen spelen. In elk hoofdstuk staan daarom vormen van dienstverlening en van beleidsvoering centraal die rechtstreeks van belang zijn voor burgers en waarvan burgers het positieve effect moeten zien van het versterken van de bestuurskracht van lokale besturen. Dat gaat over betere integrale veiligheid; meer integrale zorg; effectievere aanpak van de waterproblematiek; bescherming van de open ruimte; meer inzet op sociale huisvesting en regie op de woonmarkt; regie van de kinderopvang, van de buitenschoolse opvang; een meer effectieve aanpak van de klimaatproblematiek; beter gecoördineerde ingrepen in het publieke domein voor de nutsvoorzieningen, …
    Onderliggend aan al deze maatschappelijke opgaven moet fusie leiden tot een sterkere, stabiele, duurzame, kwaliteitsvolle ambtelijke organisatie. Burgers hebben daar dagelijks belang bij. Burgers hebben geen belang bij eenpersoonsdiensten die kwetsbaar zijn of bij geenpersoonsdiensten waarvoor lokale besturen zelfs geen mensen in dienst hebben. Kwaliteitsvolle dienstverlening vergt sterke administraties.
    Het gebrek aan kwaliteit van de lokale organisaties leidt tot minder kwaliteitsvol beleid, tot meer ad hoc initiatieven, tot ondoelmatige initiatieven. We zien bijvoorbeeld dat slechts 68 lokale besturen minstens iemand in dienst hebben die moet instaan voor de ‘integrale veiligheid’: wat gebeurt er ondertussen in de 232 andere lokale besturen?
    We zien dat lokale besturen die capaciteit in huis hebben voor energiebeleid, actiever zijn op alle aspecten van het energiesysteem. Zonder capaciteit is het onmogelijk om duurzame klimaatacties op te zetten. Lokale besturen kunnen alleen maar actief zijn als regisseur voor kinderopvang, buitenschoolse opvang, zorg, … als ze daarvoor de nodige capaciteit in huis hebben.
    Burgers hebben belang bij sterke lokale besturen om de dienstverlening continu en kwaliteitsvol dicht bij mensen te organiseren. Burgers hebben belang bij sterke lokale besturen omdat daardoor lokale initiatieven het verschil kunnen maken, lokale besturen minder afhankelijk zijn van de Vlaamse overheid, die vaak zeer verkokerd werkt. Lokale besturen moeten meer geïntegreerd beleid en geïntegreerde initiatieven kunnen nemen. Lokale besturen kunnen dan beter zelf op signalen van burgers reageren en zijn minder afhankelijk van initiatief van een departement of agentschap van de Vlaamse overheid.

BKfinanciën
Federaal
Zorgzones
Provincies
Somers
Onderwijs
HVZ
Oplossing
Opgelegd
IGS
Nederland
Idealeschaal
Referentiezones
Faciliteiten
Tussentijds
Gemeentefonds
Politici
Democratisch
District
Burgers
WatBetekentDatVoorMij
bottom of page